Doorgaan naar hoofdcontent

Bekeringsverhaal VI Werk en privé

Na mijn afstuderen ging ik op reis, ditmaal naar Indonesië en Australië. Daar ga ik nu niet over vertellen.

Ik was dus afgestudeerd maar wist niet wat ik wilde en eigenlijk ook niet precies wat ik kon. In ieder geval blind typen en daarmee vond ik full-time werk in de administratieve sector. Daarnaast deed ik in de weekends een opleiding tot counselor.

Toen gebeurde er binnen een half jaar van alles. Mijn oma, mijn zus en mijn moeder werden kort na elkaar opgenomen in het ziekenhuis. Mijn oma had borstkanker waar ze zich dapper doorheen heeft geslagen. Mijn moeder kreeg baarmoederhalskanker. Ze is geopereerd en na een zware tijd kankervrij verklaard. De scheiding van mijn ouders was dat jaar officieel geworden en mijn vader verhuisde naar het buitenland. Van een thuisbasis, waar je lief en leed met elkaar deelt, was geen sprake meer. De ellende bracht ons niet dichter bij elkaar, wat je weleens hoort.

Ik kon niet minder gaan werken in mijn baan. Toen besloot ik van mijn spaargeld enkele maanden naar de commune te gaan waar ik net de counselingopleiding had afgerond. Dat werd de derde keer dat ik naar een commune ging. De bedoeling was om alles eens op een rijtje te zetten.

Ik had niet verwacht daar God te vinden. Het was me inmiddels wel duidelijk dat een modern goed opgeleid mens in onze samenleving niet in God gelooft.

Ik had wel een vaag gevoel van spiritualiteit wat ongetwijfeld veel mensen vandaag herkennen. Maar vooral hoopte ik dat ik door intensief met mensen samen te werken en te leven, een beter mens zou worden. Dat ik wat extraverter zou worden ook.

Ik wilde meedoen. Niet meer onzeker zijn. Een goede baan van 60 uur per week als loopbaanadviseur, een knappe man, drie kids, twee golden retrievers, een kat, een huis met hypotheek, een cabrio. Om 1.00 naar bed en om 6.15 weer op. 's Avonds als je thuiskomt nog even in de tuin werken of de administratie doen. Twee keer per week tennis en op zaterdag als hockeymoeder naast het veld staan. 's Zondags uitslapen, 's middags even boodschappen. 'S avonds met vriendinnen naar het theater, lekker cultureel ontspannen.

Daarvoor was ik mezelf toch al die tijd aan het klaarstomen. Maar het enige wat ik liet stomen was de douche.

Mislukt staaltje alchemie: je gaat voor goud, gooit alles in een vat en wat er over blijft is... gewoon vlees en bloed. En een ziel. Want of je daar nu wel of niet in gelooft, er moet toch een samenhangend beginsel zijn, dat al die cellen bij elkaar houdt, anders zou de boel toch spontaan... uit elkaar vallen...


Uitgeput begon ik aan twee zware en confronterende weken waarin we weinig slaap, weinig eten en zware therapie-sessies kregen.

De zon scheen op mij als was ik een ijsblok. Ik werd water, de vaste vorm verdween. Ik probeerde de brokstukken bij elkaar te houden maar het was te laat. Ik moet iets niet goed gedaan hebben want er dreven allemaal brokstukken van mij in de plas. Ik probeerde bij dooi van de resten van een sneeuwpop opnieuw een sneeuwpop te maken. Maar daarvoor heb je kou nodig. Als het warm is smelt ijs nou eenmaal. Mensen leken van mij te verwachtten dat ik een koude vaste vorm behield.
Maar dan bevries ik iedereen met mijn kou.
Zelf wilde ik liever smelten. Go with the flow. Verwarmd worden door liefde en ook al verlies je de vorm die je gewend was.

Je kunt niet alles in woorden zeggen. Maar het verhaal van de sneeuwpop komt aardig in de goede richting.






Verder naar Bekeringsverhaal VII
Terug naar deel V