Doorgaan naar hoofdcontent

Theologie van het lichaam 9


Vandaag kijken we naar een deel van het evangelie, waarin Christus spreekt over de verrijzenis. Dit verhaal wordt in drie evangeliën weergegeven (Mat 22,24-30; Mc 12,18-27; Luc 20,27-40). De verhalen zijn bijna gelijk, op enkele verschillen na.

Samen met de eerste twee hoofdstukken, over het begin (Mat 19 3-9; Mc 10,2-12) en over het hart (Mat 5,27-32), vormt het derde hoofdstuk een drieluik waaruit we iets belangrijks kunnen leren over de theologie van het lichaam. Daarmee sluiten we deel I van het boek af.

Volgende week is het Goede Vrijdag en als het daarna Pasen is dan is de 40-dagentijd voorbij! Dan gaan we verder maar in een rustiger tempo. Streven is met Pinksteren klaar te zijn. In ieder geval komen er nog drie afleveringen voor de drie hoofdstukken van deel II.

Deel I
Woord
Deel II
Sacrament
H1
Begin         
H1
Verbond
H2
Hart          
H2
Teken
H3
Verrijzenis
H3
Wet 


De verrijzenis in de toekomstige wereld

Waar eerder Jezus werd ondervraagd door Farizeeën, daar zijn het nu de Sadduceeën die willen weten met welke man de vrouw uit Mat 22 in de hemel getrouwd zal zijn. Zij was met 7 opeenvolgende mannen getrouwd. Jezus zegt dat, wanneer de mensen uit de doden opstaan, zij niet huwen. (Mc 12,24-25)

Uit deze woorden volgt dat het huwelijk behoort tot 'deze wereld'. Maar de mens behoudt in zekere zin zijn lichamelijkheid, anders was het niet nodig van een verrijzenis spreken. In de verrijzenis zien we dat het lichaam samen met de ziel een eenheid vormt (de opvatting van Aristoteles), en niet alleen tijdelijk met de ziel verbonden is (de aardse 'gevangenis' van Plato).

De verrijzenis kan niet worden opgevat als een toestand van de ziel alleen, gescheiden van het lichaam. Er vindt eerder een eenwording plaats, in diepe harmonie tussen geest en lichaam. (p. 382).

De verrijzenis wordt vergeleken met de zelfgave in het huwelijk:
In deze 'vergeestelijking' en 'vergoddelijking' waaraan de mens zal deelnemen in de verrijzenis, ontdekken we - in een eschatologische dimensie - dezelfde kenmerken die de 'sponsale' betekenis van het lichaam kenmerken.
Uit Christus' woorden in de evangeliën maken wij op dat deelnemers aan de 'andere wereld' hun authenticiteit, hun eigenheid, zullen bewaren maar op een meer volmaakte wijze dan in het aardse leven (p. 385). In deze toestand zal men dus niet meer huwen. Dit is iets dat wij niet helemaal met onze ratio kunnen begrijpen:
Noch de waarheid over dit 'begin' waarvan Jezus spreek, noch de eschatologische waarheid kunnen door de mens met empirische en rationalistische methoden alleen worden bereikt. (p. 388)
Echter, de oorspronkelijke en de fundamentele betekenis van het lichaam zijn, maar ook van, uit hoofde van het lichaam, man en vrouw te zijn - dat is juist die 'sponsale' betekenis - is gekoppeld aan het feit dat de mens als een persoon is geschapen en geroepen tot een leven 'in communione personarum'. (p. 390)

Paulus

Ten tijde van het apostolaat van Paulus had de verrijzenis al plaatsgevonden en ook een aantal ontmoetingen met de Verrezene. In 1Kor15 staat dat gedetailleerd beschreven, en ook een omschrijving van de verrijzenis:
een natuurlijk lichaam wordt gezaaid, een geestelijk lichaam verrijst (1Kor15,44).
Paulus verwijst, net als Christus in de Bergrede, naar het begin (de 'eerste Adam', 1Kor15,45).

Door Adam en de (verrezen) Christus tegenover elkaar te stellen - dat wil zeggen de eerste Adam en de laatste Adam - wijst de apostel in zekere zin op het spanningsveld tussen de twee polen waartussen de mens geplaatst is. (p. 396)

De hemelse mens is geen ontkenning van de 'aardse mens' maar vooral zijn voltooiing en bevestiging.
Ook al is het lichaam zwak en 'in oneer', ze heeft in zich het verlangen naar 'verheerlijking'. 'Iedere mens draagt in zich het beeld van Adam en ieder mens is tegelijk geroepen om in zich het beeld van Christus te dragen.' (p. 397)

De verlossing van de mens komt juist voort uit de ervaringen van de 'slavernij van de vergankelijkheid' door de 'aardse mens'. (p. 395)

Onthouding

Maagdelijkheid of het celibaat is een belangrijk thema voor een volledige theologie van het lichaam. 'Vrijwillige onthouding omwille van het Rijk der hemelen'. Door dit zo te benoemen onderstreept Christus nog eens 'dat deze keuze in het aardse leven verbonden is met verzaking en ook met een vastberaden geestelijke inspanning'. (p. 407)

Het gesprek van Jezus met de Sadduceeën zet zich voort en Jezus spreekt over drie soorten onhuwbaren. (Mat 19,11-12)
Er zijn onhuwbaren die zo uit de moederschoot zijn voortgekomen en er zijn onhuwbaren die door de mensen zo gemaakt zijn; maar ook zijn er onhuwbaren die zichzelf onhuwbaar hebben gemaakt omwille van het Rijk der hemelen. 
Dat laatste was iets onbekends in de traditie van het Oude Verbond. In de traditie van het Oude Verbond was het huwelijk een bevoorrechte toestand. Men kende wel eunuchen, die wegens gebreken van fysieke aard niet konden trouwen. Dat was het enige beeld dat men van onthouding had, maar dat was niet wat Jezus bedoelde. Hij wist dat de mensen het er moeilijk mee zouden hebben om, vanuit het perspectief van die tijd, te begrijpen wat hij bedoelde. Daarom zegt hij erbij, dat niet iedereen dit zal begrijpen, alleen degenen voor wie het bedoeld is.


Vruchtbaarheid van de Geest

Onthouding 'omwille van' het Koninkrijk de hemelen wordt een charismatisch teken genoemd omdat het naar de situatie van de verrezen mens verwijst. De mens, man en vrouw, die vanuit de aardse situatie waarin mensen meestal 'huwen en ten huwelijk worden gegeven' (Luc 20,34), uit vrije wil voor onthouding kiest en dat doet 'omwille van het rijk der hemelen', verwijst door zijn keus naar de wereld van opstanding, waar mensen 'niet huwen en niet ten huwelijk worden gegeven' (Mc 12,25), want God zal 'alles in alles' zijn (1Kor15,28) (p. 408)

Wij kunnen hierbij ook aan Jozef denken, de timmerman, die ervoor koos om naar de engel te luisteren en bij Maria te blijven. Het huwelijk van Jozef en Maria verbergt tegelijkertijd het mysterie van de gemeenschap van personen en het mysterie van de 'onthouding omwille van het Rijk der hemelen'. (p. 409)

De bewuste keuze voor maagdelijkheid en celibaat was een nieuwe weg, naast de weg van het huwelijk, specifiek gericht op het Rijk der hemelen. Christus is deze weg zelf ook gegaan. Onthouding wordt hier gekozen vanuit een diep geloof. Het laat iets zien van het Koninkrijk van God zodat we er ons mee kunnen identificeren. (p. 411)

We kunnen zeggen dat het huwelijk ons helpt om onthouding te begrijpen, en dat de onthouding een bijzonder licht werpt op het huwelijk. (p. 413)

Benadrukt wordt dat het huwelijk niet minder waard is dan de onthouding. Alleen Paulus zegt iets in die trant (1Kor7,38), maar Christus niet. Hij zegt dat het een uitzonderlijke roeping is die belangrijk en noodzakelijk is omwille van het Rijk der hemelen.
Op die manier is de onthouding 'omwille van het Rijk der hemelen' (...) een bijzonder antwoord op de liefde van de Goddelijke Bruidegom geworden en heeft ze daardoor de betekenis van een daad van sponsale liefde verkregen. (p. 423)


Seksualiteit: Instinct of vrijheid van gave

Het is niet helemaal passend om het concept van 'seksueel instinct' op de mens toe te passen. De mens is een animal rationale, een redelijk dier. Daarom is het concept van seksueel instinct beperkt.
Aan de basis van Christus' oproep tot onthouding is er niet alleen het 'seksueel instinct', maar er is ook het bewustzijn van de vrijheid van de gave, verbonden met de sponsale betekenis van het lichaam. (ingekort, p. 425)
Net zoals de mens vrij is te kiezen voor persoonlijke zelfgave aan een ander persoon in het huwelijk, is hij ook vrij om afstand te doen van deze zelfgave door de onthouding 'omwille van het Rijk der hemelen'. Ook de keuze tot onthouding wordt gemaakt in het volle bewustzijn van de sponsale betekenis die de mannelijkheid en vrouwelijkheid in zich bevat. (p. 426)

Ontzegging is tegelijkertijd een bevestiging van de waarde van het huwelijk. Dit lijkt paradoxaal, maar vele verklaringen in het Evangelie zijn paradoxaal en die zijn vaak het meest welsprekend en diepgaand. (p. 427)
Laten we niet vergeten, dat de enige sleutel tot het begrijpen van de sacramentaliteit van het huwelijk, de sponsale liefde van Christus voor de Kerk is (vgl. Ef 5,22-23): Christus, de zoon van de Maagd, die zelf een Maagd, dat wil zeggen een 'onhuwbare omwille van het Rijk der hemelen' was in de meest volmaakte betekenis van het woord. (p. 428)

Paulus

Bij Paulus wordt de vraag over het verband tussen huwelijk en celibaat of maagdelijkheid gesteld door bekeerlingen van het hellenisme, meer dan door bekeerlingen vanuit het jodendom. (1 Kor 7)(p. 429) 'De geesten van de eerste generatie van Christus' belijders' waren daardoor verontrust.

Paulus spreekt als een klassieke leraar moraal. Hij benadrukt dat de maagdelijkheid of vrijwillige onthouding 'uitsluitend is afgeleid uit een raad en niet uit een gebod':
Voor de ongehuwden heb ik geen gebod van de Heer, maar ik geef mijn mening. (1Kor7,25)
Hij geeft naar eigen zeggen zijn persoonlijke mening als hij verwijst naar de kommer en zorg die mensen zich op de hals halen als ze trouwen (1Kor 7,28). Als hij daarmee zegt dat de ware echtelijke liefde óók een moeilijke liefde is, dan blijft hij daarmee op het vlak van de evangelische waarheid. En geeft geen reden om symptomen te vermoeden van wat later het Manicheïsme zou gaan heten, de afkeuring van het lichamelijke.

In Paulus' verklaring draagt de niet-gehuwde persoon zorg over de zaken van de Heer. Dat is dus de hele wereld! Enerzijds 'de Heer behagen'. Anderzijds kan wie God behaagt zich niet in zichzelf opsluiten maar opent hij zich voor de wereld. (p. 435)
Door te bevestigen dat wie voor het huwelijk kiest 'goed doet', en wie voor de maagdelijkheid kiest 'beter doet', verwijst de apostel naar de vergankelijkheid van de wereld - van alles wat tijdelijk is. (p. 439)

De verlossing van het lichaam

Volgens Paulus is de verlossing van het lichaam het voorwerp van de hoop. (Rom 8, 23-24) Om te begrijpen wat 'de verlossing van het lichaam' volgens Paulus' brief aan de Romeinen inhoudt, is een authentieke theologie van het lichaam noodzakelijk. We hebben geprobeerd deze theologie op te bouwen door eerst te verwijzen naar de woorden van Christus. In Mat 19,8 doet Christus een beroep op het begin, over de onverbreekbaarheid van het huwelijk. In Mat 5,28 spreekt hij over de zondige begeerte, verwijzend naar het menselijk hart in zijn Bergrede. In Mat 22,30 spreekt hij over de verrijzenis.


Verder naar Theologie van het Lichaam 10

Terug naar Theologie van het Lichaam 8


Blog 34 van 40 dagen bloggen